Met een onvergetelijke reis naar zuidelijk Afrika nog vers in het geheugen kan ik bijna niet anders dan daarover te vertellen. We maakten een avontuurlijke safarireis: we gingen voor de natuur. We hebben ervaren hoe anders een land kan zijn: het landschap, de daarin levende planten en dieren, en ook de mens. Wat hebben wij een armoede gezien ...... zoveel mensen die geen werk hebben en op alle mogelijke manieren proberen hun kostje bij elkaar te scharrelen. Woningen die, wat ons betreft, die naam niet verdienen, en waar wij nog geen hond in zouden stoppen. Wij gingen voor de natuur, maar je kunt niet om de mensen heen. Ons reisgezelschap stond o.l.v. een Zimbabwaanse gids en kok. Voor beiden hebben we kleding en andere bruikbare artikelen achtergelaten. Zo heb ik aan de kok, Nyika, een zaklamp achtergelaten, bestemd voor zijn zieke moeder, die woont in een hutje van leem en riet, en verstoken is van stromend water en elektriciteit. Een zaklamp die geen batterijen behoeft, maar die direct licht geeft als je even aan een zwengel draait. Van trui tot broek en onderbroek ..... we hebben van alles achtergelaten.Ik heb nog nooit iemand zo dankbaar gezien als Nyika, oprecht gemeend, uit de grond van zijn hart. Ik krijg er nu nog kippenvel van. En toen brak het moment aan dat we weer naar ons kikkerlandje zouden terugkeren. We waren moe, en eraan toe. Echter ... deze keer zat de natuur ons dwars: een vulkanische aswolk uit IJsland legde het vliegverkeer lam. We konden pas 9 dagen later vertrekken. Het voelde niet als een verlengde vakantie, maar als gevangenschap. Johannesburg is crimineel, onveilig. Het weer was verschrikkelijk slecht: alle dagen zwaarbewolkt en regenachtig, met een temperatuur tussen 12 en 14 graden. Alle gebouwen en terreinen in de omgeving van het hotel werden afgeschermd door muren en/of hekken, en beveiligd door o.a. camera's. Wij gingen te voet de straat op -de lokale mensen verklaarden ons voor gek- om brood en beleg te kopen voor ontbijt en lunch, want we wilden de kosten zo laag mogelijk houden. Tijdens die uitstapjes zagen we op vele straathoeken jongelui rondhangen. Het was duidelijk dat zij geen dak boven hun hoofd hadden, en een zwervend bestaan leidden. Tijdens een van die tochtjes besloten we om ook een tas met brood, boter en beleg voor die jongelui te vullen. Ze vielen er als wilde honden op aan. De een liep weg met de boterkuip, anderen propten direct het droge brood in de hongerige monden. Misschien hadden we het anders moeten doen, maar onze intentie was oprecht.