Genietend van en gestuurd door het windje in de rug koers ik op mijn racefiets van Zwolle naar het noorden voor een stevig sportief familiebezoek.

Je bent jong en je denkt de wereld aan te kunnen, dus een reserve binnenband of plakset is niet nodig. Tot ik al na tien kilometer de velg op het wegdek voel lopen: “Oh nee, lekke achterband”, en je schat in een oogwenk de nog verre afstand tot de opdoemende kerktoren van Hasselt. Dat wordt een vijftal kilometer lopen naar de fietsenmaker, met al snel de nodige blaren op de voet door de stugge fietsschoen. Hulp vragen is niet echt mijn ding, maar zou wel een erg aangename karaktertrek zijn, mijmer ik al wandelend tussen de weilanden.
Totdat plots een wit busje naast me afremt en de chauffeur me aanbiedt om me de zeer welkome lift te geven naar de reparateur. Hoe toevallig, maar vooral ideaal. Fiets achterin, ik voorin en eens kijken of ik mijn band kan laten plakken. ‘Nee hoor, daar hoef ik niets voor te hebben’, wuift de besnorde weldoener de vraag weg. In het Zwartewaterstadje aangekomen is de winkel gelukkig geopend, maar de fietsenmaker druk. Maar of het nou komt door mijn tweewieler ambassadeurschap of door mijn licht manke loopje door de blaren, de fiets gaat in de beugels, het wiel eruit.
Tien minuten later kan ik na betaling en een zeer oprecht bedankje weer verder koersen. Reed die fiets altijd al zo licht?